Onderwerp: Leeslandschap (tijd, ruimte en personages in een verhaal)
Je kan leerlingen gemakkelijk zelf aan de slag laten gaan bij de herhaling van een bepaald onderwerp. Vertel leerlingen welke oefeningen ze moeten maken en geef hen een bundel waar alle theorie nog eens in vermeld staat. Leerlingen gaan dan in groep of zelfstandig aan de slag terwijl jij als leerkracht kan rondgaan en kan helpen waar nodig.
In deze les maakten leerlingen oefeningen van bladzijde X tot bladzijde Y. Zij kregen elk een bundeltje waar de theorie ook nog eens bondig in was uitgelegd. Bovenaan elk onderdeel wordt er ook een onderscheid gemaakt tussen bepaalde oefeningen. Er zijn oefeningen die in de klas moeten gemaakt worden, oefeningen die kunnen gemaakt worden als voorbereiding op de toets en oefeningen die ze mogen maken als ze eerder klaar zijn. Zo konden zij in groepjes aan de slag met de oefeningen en het hulpmateriaal dat aangereikt was.
Als leerkracht kan je een bepaald foutenaantal meegeven met de leerlingen vanaf wanneer ze om hulp moeten vragen. Maken ze bijvoorbeeld drie of vier fouten, moeten ze nog eens langsgaan bij de leerkracht zodat die kan helpen bij de problemen.